Opinie: het opvolgen van de recente aanbevelingen van het VN-comité heeft eerder uitsluiting dan inclusie tot gevolg
Het was weer zover: het periodieke hoogtepunt voor mensen met een beperking (of medewerkers van belangenorganisaties, of beiden) die graag door wollige, Engelstalige rapportages met veel juridische termen grasduinen. Met andere woorden, de VN bracht hun oordeel uit over de situatie van mensen met een beperking in Nederland, en in hoeverre het VN-verdrag handicap wordt nageleefd. Of misschien beter gezegd: de VN veegde totaal de vloer aan met Nederland.
En ik vind dat terecht. Van een land dat de afgelopen jaren tussen plek 9 en 15 stond op lijstjes over ‘rijkste landen’, zou je mogen verwachten dat het beter zorgt voor haar kwetsbaren. Want de wachtlijsten in de GGZ zijn vrijwel overal nog altijd heel lang, mensen die vanwege een beperking niet full-time kunnen werken zullen in de praktijk nooit veel meer verdienen dan wat ze zouden krijgen met een uitkering (tenzij ze een erg hoog uurloon hebben of dichtbij ‘fulltime’ komen, maar voor het leeuwendeel van de mensen is dat natuurlijk niet de situatie). Een gelijkgesteld huwelijk hebben we gelukkig voor stellen van hetzelfde geslacht, maar eigenlijk niet voor stellen bestaande uit iemand met en iemand zonder beperking: er wordt vanuit gegaan dat de partner ook de rol van zorgverlener aanneemt, en er dus minder geïndiceerde zorg nodig is.
Dus de specifieke kritiekpunten die het comité aandroeg, verbaasden mij. Veel daarvan leken niet het verbeteren van de positie van mensen met een beperking als doel te hebben, maar vooral: mensen in een samenleving te laten passen die niet toegankelijk voor ze is. En zelfs een kind van vijf weet: je kan een vierkant blokje niet door een cirkelvormig gat duwen. Probeer je dat toch met man en macht, dan richt je alleen maar schade aan. Aan de mensen, én aan de maatschappij.
De nuance ontbreekt
Zo geeft de VN aan dat alle vormen van dwang moeten worden afgebouwd (waarbij specifiek wordt gerefereerd aan de Wet Verplichte GGZ en de Wet Zorg en Dwang). Dat klinkt op papier als een prachtige ambitie, en begrijp me niet verkeerd, als cliënt ben ik enthousiast voorstander: gedwongen zorg is traumatiserend, ook als het met alle goede intenties wordt gegeven. Maar als ik er met professionele blik naar kijk, weet ik dat het soms de enige manier is om iemand in leven te houden – en dan heeft het toepassen van dwang dus wel de beste uitkomst tot gevolg, hoe cru ook. Als mens trek ik dus de conclusie dat we vooral moeten kijken naar hoe we dwang toepassen.
Maar ruimte voor die nuance is er niet. Niet in het VN-rapport, maar eigenlijk ook over het algemeen niet wanneer de discussie over dit onderwerp gevoerd wordt. Dwang dienen we altijd slecht te vinden, net zoals alle gesloten jeugdzorg dicht moet. Voor iets ertussenin is weinig ruimte. Bijvoorbeeld iets zoals ‘met het toepassen van dwang dienen we uiterst zorgvuldig te zijn, en de overgang naar de WVGGZ heeft daar niet per sé mee geholpen, aangezien het nu ook een optie is om dwang toe te passen in de thuissituatie.’ Want dat nodigt in bepaalde situaties uit om daar (eerder) op over te gaan, terwijl dan ook iemands eigen ‘veilige plek’ wordt geschonden. Iets dat voor sommige mensen nog wel erger is dan zo’n gedwongen opname.
Of een ander punt dat dringend nuance kan gebruiken: gesloten jeugdzorg. Voor een kleine groep jongeren zal dat helaas altijd nodig blijven. Vorig jaar, tijdens het Nederlands Jeugddebat, was er een groep jeugdzorgjongeren die dat zélf aangaven. Jongeren die op dat moment in de jeugdzorg zaten, in plaats van mensen die er al tien jaar uit zijn en hun tegenargument minstens ten dele baseren op hun eigen trauma’s. Waar aandacht voor moet zijn, absoluut. Maar laat in het debat over hoe de jeugdzorg er nú uit moet zien, alsjeblieft de jongeren van nú centraal staan.
Met een beetje wil (en, ja, ook een beetje financiële middelen, laten we daar geen doekjes om winden) kunnen we die overgebleven gesloten jeugdzorg goed bemensen, zodat separeren daar volledig kan worden afgebouwd. Een separeer is namelijk geen voorwaarde voor (veiligheid binnen) een gesloten instelling. Het kan prima zonder, als je die veiligheid op andere manieren bewaakt. Maar daarvoor lijkt in het publieke debat weinig ruimte te zijn. Terwijl het echt geen heel impopulaire mening is.
Iedereen de wijk in
Volgens het comité moeten ook ‘alle vormen van institutionalisering’ worden vervangen door voldoende ondersteuning in de gemeenschap. We hebben de afgelopen jaren immers gezien wat voor daverend succes dat is, nietwaar..? Wijkteams zijn overbelast, klinische behandelvormen zijn verdwenen, voor dat beetje dat er nog wel is, zijn de wachtlijsten enorm. Bovendien geldt voor zorg binnen een instelling dat deze onder de zorgverzekeringswet (of WLZ) valt.
Wanneer deze mensen ‘in de gemeenschap’ terecht komen, betekent dat vaak ook een stukje zorg vanuit de WMO – met andere woorden, betaald vanuit de gemeente. Dat hoeft niet noodzakelijk een probleem te vormen, maar wel in een tijd waarin veel gemeentes de begrotingen niet rond krijgen en van het rijk niet veel verwacht hoeft te worden. En aangezien het comité ook de grote verschillen tussen gemeenten benoemt – terecht, zorg krijgen is voor sommige mensen eerder een postcodeloterij dan een logisch proces, en een hulpvraag kan op de ene plek heel anders worden beantwoord dan in een gemeente vijf kilometer verderop – zou je verwachten dat een aanbeveling als deze wordt gekoppeld aan de wankele financiële situatie van gemeenten.
Het is überhaupt de vraag of je de mensen die nu in een instelling zitten, er een plezier mee doet om ze ‘in de wijk’ te plaatsen. Een flink deel zal daar niet gedijen. Een wijk is zo makkelijk nog niet, met alle prikkels, mensen, het verkeer, je eigen boodschappen moeten doen. Er zijn mensen in wiens eigen belang het is om daar niet te zitten – simpelweg omdat ze daar niet gelukkig zullen worden. Is het dan inclusief om ze ertoe te dwingen, met elke dag een andere ambulante begeleider die langskomt? Of is het inclusiever om ze een plek te geven waar ze zich op hun plek voelen, waar het goed met ze gaat, ook als dat misschien niet lijkt op hoe mensen zonder beperking leven? Ik denk het laatste.
Een vergelijkbaar punt wordt gemaakt rondom onderwijs. Het comité vraagt om directe actie om de instroom van kinderen in het speciaal onderwijs te beperken. In plaats daarvan willen ze een inclusief onderwijssysteem. De vraag is of het uitbannen van speciaal onderwijs een inclusief onderwijssysteem tot gevolg heeft. Proberen we dat niet al jaren met het idee van ‘passend onderwijs’? Ook dat is tot op heden maar op weinig plekken succesvol. De kinderen die eerder naar speciaal onderwijs gingen, zullen in een klas met dertig anderen niet tot hun recht komen. In de praktijk betekent dat vaak dat ze bij de zorgcoördinator in een lokaaltje met een paar anderen belanden, en daar zelfstandig moeten werken. Feitelijk zitten ze dus alsnog apart, al is het in een speciaal lokaaltje in plaats van in een speciaal gebouwtje. Cru genoeg zouden ze in het speciale gebouwtje vaker passende ondersteuning hebben gekregen dan in het speciale lokaaltje. Begeleiding op vakniveau door een docent wordt deze kinderen dus ontzegd, en de verwachting is – onterecht – dat ze allemaal in staat zijn om zelfstandig door de stof te werken.
Deze groep het regulier onderwijs in dwingen, zou zomaar meer uitval tot gevolg kunnen hebben. Een betere manier om naar écht inclusief onderwijs toe te werken is wellicht kijken hoe de verschillen tussen regulier en speciaal onderwijs minder groot kunnen worden. Zouden de staatsexamens voor het voortgezet speciaal onderwijs gelijk kunnen lopen met de reguliere examens, zodat kinderen op het VSO tegelijkertijd slagen en recht hebben op dezelfde herkansingen? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat kinderen en jongeren met een leerplichtvrijstelling vanwege een ziekte – ook op het regulier onderwijs – een sterker beschermd recht op onderwijs hebben?
Kan het hele 22 pagina’s tellende document dan regelrecht de prullenbak in? Nee, dat zou ik ook weer niet stellen. Er staan zeker terechte punten in, zoals kritiek op de term ‘arbeidsbeperking’ en de manier waarop mensen met een beperking betaald krijgen, zorgen over het lage aantal mensen met een beperking in de politiek, kritiek op het aantal mensen met onbegrepen gedrag dat overlijdt terwijl ze ‘onder verantwoordelijkheid staan’ van een politieagent – de term onbegrepen gedrag wordt zelfs genoemd – en zorgen over de mate waarin mensen met een beperking betrokken worden bij rampenpreventie. Geen onbelangrijk punt, voor ons lage landje aan het water.
Persoonlijk zou ik zeggen dat een solide plan om iedereen te redden voor als we straks onderlopen wel wat hoger op het prioriteitenlijstje mag, maar van een kabinet dat én niet in inclusie, én niet in klimaatverandering gelooft, heb ik weinig verwachtingen.
Daarnaast geeft het comité aan dat Nederland wel heel veel artikelen van het verdrag creatief interpreteert. Én dat Nederland weliswaar heeft toegezegd het facultatieve protocol te gaan ratificeren, maar dat het daar ook bij is gebleven: een toezegging. Alleen… hard aanzetten tot actie, of tot ambitie, dat doet het comité niet.
Het rapport zorgt er vooral voor dat ik mij hardop afvraag welk idee het comité heeft van inclusie. Willen ze echt een samenleving waar ieder blokje door een cirkelvormig gat moet passen, ook al is het blokje vierkant, driehoekig of stervormig? Het lijkt er haast op. Maar bij inclusie hoort dat de verschillen tussen mensen er mogen zijn, en sterker nog, dat ze gevierd worden. En dat is nou precies niet waar dit rapport op aan stuurt.
Door Narita Derks, junior onderzoeker
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!